04 augustus, 2016

Vuurgoudhaan

De Vuurgoudhaan lijkt oppervlakkig gezien op de Goudhaan en is iets groter, maar verschilt door de duidelijke witte wenkbrauwstreep met zwarte oogstreep. Ook bij dit vogeltje heeft het vrouwtje gele kruinveertjes en het mannetje oranje. Grijsgroene rug en witte vleugelstreep, de buik is beige van kleur. Het gedrag is ook ongeveer hetzelfde als van de Goudhaan. Wat geldt voor de Goudhaan geldt ook voor de Vuurgoudhaan. Ook zij hebben een voorkeur voor taxushagen en struiken. Ook zij zijn in de wintermaanden talrijker dan in de zomermaanden   omdat de aantallen aangevuld worden met trekvogels uit Scandinavië. Hij heeft een scherpe korte roep, de zang lijkt piepend krijtje. De Vuurgoudhaan is zeldzamer dan de Goudhaan. Hij komt voornamelijk voor in naaldbomen, maar ook wel in loofbos. Zijn voedsel bestaat uit kleine insecten, bladluizen en  spinnetjes. Ze zoeken ze op een behendige manier, vaak ondersteboven hangend in de takken. In de winter hebben ze het erg moeilijk en moet er de hele dag gegeten worden. Veel vogels   leggen dan ook het loodje tijdens lange koude nachten. Het bolvormige nest van spinrag, haar, mos en korstmos wordt  meestal in een naaldboom gemaakt en hangt aan het einde van een tak en is  prachtig geweven. Alleen het vrouwtje broedt de 7 tot 10 eieren uit. Na twee weken zijn de kuikens vlieg vlug. Ze hebben dan nog geen gele of oranje kruin.

Groenling

Zo groot als een mus. Hij heeft een dikke kop met    hoge, lichte kegelsnavel. Hij heeft een gele tot geelgroene vleugelrand (handpenranden), samen met zijn gele staartzijde erg opvallend tijdens het vliegen. Het mannetje is overwegend geel-groen, en het   vrouwtje is onopvallender bruiner. Hij roept kort 'ghuuk' of 'ghuup'. Dit is vaak snel herhaald als bijna trillend 'ghuukghuukghuuk'. Ook maakt hij een meer fluitend, stijgende 'djuuie'. Zijn zang is een mengsel van kwetterende tonen en een kennmerkend 'dzwèèh', dit is vaak in een vleermuisachtige zangvlucht. Ook zingt de Groenling vaak vanaf een hoge zitplaats. Ze komen voor in heel Europa in parken en tuinen en soms ook midden in de stad. In de winter trekt een deel van de  populatie weg, maar tegelijk overwinteren vogels uit het noorden weer in Nederland, zodat het aantal vogels ongeveer gelijk blijft. Ze trekken in de wintermaanden in groepjes rond. De Groenling eet knoppen, bloesems en bloemen, zaden (zonnebloempitten), rozenbottels en bessen. Tijdens het broedseizoen staan er wel eens  insecten op het menu. Ze komen graag naar de voederplaats.

Vink


De Vink is ongeveer even groot als een Huismus. Het mannetje  is in het voorjaar en zomer bont gekleurd. Hij heeft een grijsblauwe kruin en nek, een zwart voorhoofd, een bruinrood gezicht rug en buik. De snavel is in de zomer blauw en in de winter hoornachtig van kleur. Tijdens de vlucht vallen de witte schoudervlek en de witte vleugelstreep op. Het vrouwtje is veel stemmiger gekleurd en heeft olijfkleurige bovendelen en net als het mannetje witte buitenste staartpennen. Het geluid is dikwijls een kort pink. Vandaar de naam Vink. De zang is een  kwetterende en in toonhoogte zakkende strofe die regelmatig wordt herhaald. Buiten de broedtijd zijn ze heel sociaal en trekken in groepjes rond. Ze komen in heel Europa voor en is vaak de meest voorkomende Vinkachtige. Je kan ze in Nederland overal zien waar bomen zijn. Het liefst eet hij van de grond maar dan wel in de buurt van de begroeiing om bij gevaar meteen een vluchtweg te hebben. Hij nestelt in hagen en houtwallen in tuinen en parken. Ze zijn in de wintermaanden echte zaadeters terwijl ze in de zomermaanden insecten vangen om hun jongen groot te brengen.

Heggenmus

De Heggenmus is een echt kbv-tje  (een klein bruin vogeltje). Kijk je wat beter dan zie je dat het eigenlijk een heel mooi vogeltje is. Ze lijken oppervlakkig gezien op een Huismus maar de vogel heeft een fijnere snavel. Hieraan kan je zien dat het een insecteneter is. De kop en borst zijn loodgrijs. De broedbiologie is heel   interessant. Het vrouwtje en dus ook de mannetjes gaan nogal eens vreemd. Meestal heeft het vrouwtje twee mannetjes die ook nog samen voor het broedsel zorgen. De zang is helder en wordt heel snel kwetterend gezongen. Ze beginnen daar al heel snel mee. Eind februari zijn de eerste al te horen. Dit doet hij vanaf een hoge zangpost, het topje van een struik of boom of van een dak. Hij is dan ook een van de  eerste zangers, samen met de mezen en de  boomkruiper. Het geeft je altijd weer het gevoel dat de lente weer in aantocht is. Ondanks zijn vroege zang broedt hij pas half april omdat hij zijn territorium wil  afbakenen. Ze komen voor in naald- en gemengde  bossen met veel ondergroei. Ook zijn ze veel te vinden in   parken en tuinen en open terreinen met heggen en struiken. Hij nestelt in dicht struikgewas of onderin een conifeer. Het vrouwtje legt dan 4 a 5 blauwe eieren. In de wintermaanden nemen ze genoegen met de restjes die van de voedertafel of van de vetbollen afvallen.

Zwartkop

De Zwartkop komt  alleen in de zomermaanden voor in onze tuinen. Als insecteneter moet hij noodzakelijkerwijs wel overwinteren in zuid Europa. Het volwassen    mannetje van de Zwartkop heeft een glanzend zwarte kruin die reikt tot ooghoogte. Het vrouwtje heeft een roodbruine kruin. Mannetje en vrouwtje zijn bij deze vogelsoort dus goed van elkaar te onderscheiden.    Verder heeft de Zwartkop een grijze rug, witachtige borst en buik. Hij komt half april terug en is dan overal volop te horen. De Zwartkop is een talrijke broedvogel die sporadisch in Nederland overwinterd. De Zwartkop heeft een zeer melodieuze zang, die veel op de zang van de Tuinfluiter lijkt. De zang van de Zwartkop houdt minder lang aan dan die van de Tuinfluiter. Hij geeft er de voorkeur aan om zijn zang te laten horen vanuit de dekking van het struikgewas en kan ook andere vogels imiteren. De Zwartkop houdt van schaduwrijk bebost gebied en ook van parken en tuinen met veel  ondergroei. Zijn voedsel bestaat in de zomer uit insecten. in de winter kan hij ook op de voedertafel  komen. Hij is schakelt dan over van insecten naar plantaardig voedsel,   vooral bessen. In de herfst eten Zwartkoppen veel bramen en vlierbessen. Ze bevatten veel suikers die weer omgezet worden in vetten die ze nodig hebben als reserveopslag bij de trek. Ze overwinteren rond de Middellandse zee en in West Afrika. Ze broeden half mei. Ze maken een stevig  gevlochten kom van fijne twijgjes en worteltjes en bekleden het nest met mos en dons. Zowel het mannetje als het vrouwtje bouwen aan het nest. Beide ouders broeden de 4 tot 6 eieren uit. De jongen zijn kale nestblijvers die ook door beide ouders verzorgd worden.

TjifTjaf

De Tjiftjaf lijkt sprekend op de Fitis, maar heeft zwarte pootjes. Hoewel Tjiftjaf op de Fitis lijkt, is de zang en de roep erg verschillend. De Tjiftjaf roept zijn eigen naam tjif-tjif-tjaf . De tjif zingt hij hoog en de tjaf zingt hij laag. Hij herhaalt dit eindeloos. Tussendoor is vaak een zacht prr-prr te horen. De roep, klinkt als een eenlettergrepig wiet (de fitis heeft een tweelettergrepige roep hu-iet). Het is de eerste zomervogel die half maart terug komt uit zijn overwinteringsgebied. Als hij eenmaal terug is begint hij onmiddellijk te zingen om zijn territorium af te bakenen. De mannetjes keren eerder terug dan de vrouwtjes. Pas in augustus en september, als ze gaan ruien, wordt het stiller. Soms hoor je in oktober ook nog Tjiftjaffen zingen. De Tjiftjaf broedt in verschillende types loofbos, gemengd bos, parken en tuinen. Het nest, dat bekleed wordt met veertjes, wordt gebouwd door het vrouwtje. Ze hebben één of twee broedsels per jaar en ze legt per broedsel 4 tot 9 eieren. Het vrouwtje broedt de eieren uit. De jongen worden door beide ouders gevoerd. Het voedsel bestaat uit insecten en hun larven die van de bladeren van bomen en struiken verzameld worden. In de wintermaanden trekken ze naar landen rond de Middellandse zee om daar te overwinteren. Hoewel een enkeling ook wel onze winter probeert te doorstaan. Omdat het echte insecteneters zijn valt dat in de winter niet mee!