Koperwiek Turdus iliacus
De Koperwiek is de kleinste lijstersoort. Hij heeft, net als andere lijsters een gespikkelde borst. De witte oogstreep en mondstreep maken hem al van ver herkenbaar en geven hem een kenmerkend koppatroon. Zijn naam dankt hij aan de oranje kleur van zijn flanken en ondervleugels. De rug, korte staart en bovenvleugels zijn donkerbruin. Tijdens de trekperiode is hij 's nachts te horen, waarbij hij een hoog piepend geluid maakt, zelfs in stedelijk gebied. Hij heeft een snelle vlucht en wordt vaak gezien in gezelschap van Kramsvogels. De Koperwiek is bij ons een echte wintergast, maar bij strenge kou trekken ze verder zuidwaarts. Normaal gesproken komt hij voor op weilanden met bosranden en is vaak te vinden op besdragende struiken en bomen. Zijn voedsel bestaat uit bessen van meidoorn, taxus, hulst en lijsterbes, evenals wormen, slakken en spinnen. Ze broeden in naald- en berkenbossen in Scandinavië en Noord-Rusland. Gewoonlijk verschijnen de eerste Koperwieken in het najaar eind september of in de eerste dagen van oktober. Bij naar noord draaiende winden vindt half oktober soms massale trek plaats, zowel aan de kust als in het binnenland, overdag en 's nachts. Half november is de trek grotendeels voorbij. In het westen en zuiden van het land zijn Koperwieken hartje winter wat gewoner dan elders, hoewel de landelijke aantallen gewoonlijk niet groot zijn. In de wintermaanden algemeen in de omgeving van de Poldervaart en het Prinses Beatrixpark.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten